De gehavende boom is een klein boekje uit 1988 geschreven door Maria B. Het gaat over incest. Toen nog een taboe.
Het volgende gedicht komt uit dit boekje.
Er groeide in 't bos een boompje
De stam nog nauwelijks vertakt
Maar iemand heeft met bruut geweld
Er wreed op ingehakt.
Het boompje leek dodelijk gehavend
Maar donker en diep in de grond
Was een wortel in leven gebleven
Die zocht of hij water vond.
Het was op een dag in de lente
Dat er schuchter wat groen verscheen
En Blaadje na blaadje ontvouwde
Zich over de wonden heen.
Heel langzaam groeide het verder
Het stond er zo fier en zo blij
Het keek naar andere bomen
en dacht: Ik hoor er weer bij.
Eens stak het boompje, oh wonder
Zijn takken weer hoog in de lucht
Alsof het wou zeggen: Ik bloei weer
En zie - ik draag tienvoudig vrucht.
-------------
Toen ik dat gedichtje voor het eerst las sloeg het in als een bom. Dat is alweer heel wat jaren geleden. Ik was toen nog op zoek naar alle puzzelstukjes van het verleden. Ik moest weten wat er allemaal gebeurd was en hoe het zo heeft kunnen gebeuren.
Dit gedichtje was een puzzelstukje, een stukje wat ik het liefst wilde vergeten, wat ik zo diep begraven had en wat mij betreft ook eigenlijk nooit meer boven had mogen komen. Het stukje wat leidde tot mijn BDE. Het stukje wat van mij van het ene op het andere moment dat Duivelskind maakte. Maar dus uiteindelijk ook het stukje was waar al mijn trauma's opgebouwd zijn. Ik heb het allemaal opnieuw moeten beleven, ik heb het allemaal op moeten rapen, beet moeten pakken en het van alle kanten moeten bekijken.
Het was zeer zeker geen prettige periode. Ik kan me herinneren dat ik in diezelfde tijd op een vrijwilligersmarkt bij de kraam van de VSK stond. En ik ter plekke onderuit ging. Die mensen stonden daar bij die kraam een stukje van mijn verhaal te vertellen, maar een stukje waar ik zelf niet aan wilde, een stukje wat zo diep verborgen moest blijven dat ik het mezelf niet eens kon bekennen. Die hele periode was heftig. Tegenwoordig kan ik het erkennen en erover praten, maar het grootste deel van mijn leven heb ik me afgevraagd waarom ik toch een duivelskind was, wat ik in godsnaam voor iets afschuwelijks gedaan kon hebben. Nu weet ik het: Er werd gezegd dat ik alle mannen verleidde. Als peutertje? Nu weet ik dat het nooit mijn schuld geweest is.
Maar om terug te komen op het gedicht: Het is Maria B gelukt om de vicieuze cirkel, waar wij denk ik allemaal mee te kampen hebben, te doorbreken. Voor mezelf kom ik niet verder dan het 3de vers en dan kom ik de houthakkers weer tegen. Triest hé?
Trijntje
Het volgende gedicht komt uit dit boekje.
Er groeide in 't bos een boompje
De stam nog nauwelijks vertakt
Maar iemand heeft met bruut geweld
Er wreed op ingehakt.
Het boompje leek dodelijk gehavend
Maar donker en diep in de grond
Was een wortel in leven gebleven
Die zocht of hij water vond.
Het was op een dag in de lente
Dat er schuchter wat groen verscheen
En Blaadje na blaadje ontvouwde
Zich over de wonden heen.
Heel langzaam groeide het verder
Het stond er zo fier en zo blij
Het keek naar andere bomen
en dacht: Ik hoor er weer bij.
Eens stak het boompje, oh wonder
Zijn takken weer hoog in de lucht
Alsof het wou zeggen: Ik bloei weer
En zie - ik draag tienvoudig vrucht.
-------------
Toen ik dat gedichtje voor het eerst las sloeg het in als een bom. Dat is alweer heel wat jaren geleden. Ik was toen nog op zoek naar alle puzzelstukjes van het verleden. Ik moest weten wat er allemaal gebeurd was en hoe het zo heeft kunnen gebeuren.
Dit gedichtje was een puzzelstukje, een stukje wat ik het liefst wilde vergeten, wat ik zo diep begraven had en wat mij betreft ook eigenlijk nooit meer boven had mogen komen. Het stukje wat leidde tot mijn BDE. Het stukje wat van mij van het ene op het andere moment dat Duivelskind maakte. Maar dus uiteindelijk ook het stukje was waar al mijn trauma's opgebouwd zijn. Ik heb het allemaal opnieuw moeten beleven, ik heb het allemaal op moeten rapen, beet moeten pakken en het van alle kanten moeten bekijken.
Het was zeer zeker geen prettige periode. Ik kan me herinneren dat ik in diezelfde tijd op een vrijwilligersmarkt bij de kraam van de VSK stond. En ik ter plekke onderuit ging. Die mensen stonden daar bij die kraam een stukje van mijn verhaal te vertellen, maar een stukje waar ik zelf niet aan wilde, een stukje wat zo diep verborgen moest blijven dat ik het mezelf niet eens kon bekennen. Die hele periode was heftig. Tegenwoordig kan ik het erkennen en erover praten, maar het grootste deel van mijn leven heb ik me afgevraagd waarom ik toch een duivelskind was, wat ik in godsnaam voor iets afschuwelijks gedaan kon hebben. Nu weet ik het: Er werd gezegd dat ik alle mannen verleidde. Als peutertje? Nu weet ik dat het nooit mijn schuld geweest is.
Maar om terug te komen op het gedicht: Het is Maria B gelukt om de vicieuze cirkel, waar wij denk ik allemaal mee te kampen hebben, te doorbreken. Voor mezelf kom ik niet verder dan het 3de vers en dan kom ik de houthakkers weer tegen. Triest hé?
Trijntje