Neverland
Ik kijk naar die man met kriebelbaard, bruine ogen die fonkelen. Van die onpeilbare ogen waardoor je direct op de bodem van een put zakt en hard ook, heel hard. Borstelige wenkbrauwen, ze kijken altijd donker. Papa houdt mijn handje stevig vast, altijd wil ik me losrukken en dan denk ik aan wegvliegen naar de oneindigheid. Ik begin dan steeds harder te rennen en met het puntje van mijn teen zet ik met een immense kracht af die nagenoeg niet past bij mijn kleine lijfje. Mensen op straat zullen zeggen: “wat kan dit meisje hoog springen zeg, ongelooflijk, het lijkt wel of ze vliegt!.” Totdat het harder gaat waaien, hard genoeg zodat ik net als Peter Pan naar Neverland waai. Met horten en stoten surf ik met een witte fluffy wolk mee, het wolkje glimlacht gemoedelijk, zijn mama is vlakbij. Zijn broertje geeft me brutaal een zetje en ik rolschaats over de ronding van de zon. Zo sjees ik het niemandsland tegemoet, iets wat ik altijd doe. Het land van zoete ananassen aan de bomen, fleurige regenbogen, rond rennende kinderen en grote suikerspinnen waar je op kunt trampoline springen. Op elke hoek van de straat is een mama winkel met zoveel mama’s waardoor je bijna niet kunt kiezen, net zoals met Barbies. Een zachte mama met een beetje ruwe zeephanden. Ze raken me zo zachtjes aan dat alles warm word en ik tussen de plooien van haar rok wil schuilen. Dan wil ik alleen nog maar onderduiken. Een echte mama met roze blosjes op haar wangen en kraakheldere lachjes. Grote prentenboeken staan in haar oude kast die bijna buigt onder het gewicht van al dat moois. Zo’n mama mag mijn handje wel pakken. Dan sta ik dicht tegen haar aan en vertel haar verhaaltjes over bramen plukken, schuilen in de regen achter het schuurtje en schommelen tot het donker word.
Mijn papa houdt mijn handje stevig vast. Hij perst zijn lippen op mijn mond. Zijn zware handen duwen, maar ik voel het niet meer zo zeer. De geur van shag op zijn vingers. De deur waait stevig dicht met een harde schelle klap en het licht van Neverland dooft langzaam uit. Papa overvalt mijn lijf, als een dief in de nacht. Mijn denken trek ik met zacht geweld bij hem weg, dat kan niemand stelen, niemand.