Lotgenotencontact voor seksueel, psychisch en/of fysiek misbruikte personen

Om reacties te verkrijgen op jouw berichten, raden wij aan om ook op berichten van anderen te reageren om zodoende je aanwezigheid op het forum kenbaar te maken!
Nederland Heelt

X (Twitter)

LEDEN IN HET NIEUWS

In het kader van het nieuwe vooronderzoek naar mishandeling van kinderen in tehuizen en pleegzorg door commissie Micha de Winter hebben wij een playlist gemaakt van videos waarop leden interviews geven over misbruik en mishandeling, deze zijn nog steeds actueel en kunnen als steunbewijs dienen voor anderen !
Bekijk HIER alle berichten in deze categorie

GASTBLOGS

    Advies Concept Jeugdwet

    Admin
    Admin

    Advies Concept Jeugdwet Oprich10

    Registratiedatum : 20-07-13
    Reputatie : 3494
    Aantal berichten : 4327
    Punten : 21942

    Advies Concept Jeugdwet Empty Advies Concept Jeugdwet

    Bericht van Admin ma 22 jul 2013, 17:48

    INHOUDSOPGAVE

    1. INLEIDING ............................................................................................................................................3

    1.1 HET INTERNATIONAAL VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND..................................................... 4

    2. HET RECHT OP BESCHERMING TEGEN MISHANDELING EN MISBRUIK .................................................... 5

    2.1 UITVOERING KINDERBESCHERMINGSMAATREGELEN ............................................................................... 5

    2.2 PREVENTIE KINDERMISHANDELING........................................................................................................... 6

    2.3 VEILIGHEID BINNEN ZORGINSTELLINGEN EN PLEEGGEZINNEN................................................................. 7

    2.4 ZORG VOOR MISHANDELDE OF MISBRUIKTE KINDEREN........................................................................... 7

    3 RECHT OP GEZONDHEID, ONTWIKKELING EN EEN GOEDE OPVOEDING................................................8

    3.1 HET RECHT OP ZORG GEWAARBORGD IN DE JEUGDZORGPLICHT?........................................................... 8

    3.2 PREVENTIE.................................................................................................................................................. 9

    3.3 HET GARANDEREN VAN TOEGANG TOT JEUGDHULP ................................................................................ 9

    3.4 SPECIALISTISCHE ZORG; JEUGD-GGZ, JEUGD-LVG EN GESLOTEN JEUGDHULP........................................ 10

    3.5 HET BORGEN VAN DE KWALITEIT VAN DE JEUGDHULP........................................................................... 10

    3.6 ONAFHANKELIJK TOEZICHT...................................................................................................................... 11

    4 VOORWAARDEN ...............................................................................................................................12

    4.1 FINANCIERING.......................................................................................................................................... 12

    4.2 KENNIS VAN HET IVRK BIJ VERANTWOORDELIJKEN................................................................................. 12

    4.3 HET MONITOREN VAN DE EFFECTEN VAN DE STELSELWIJZIGING........................................................... 13

    5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN......................................................................................................14

    6 TOT SLOT............................................................................................................................................15

    Advies Concept Jeugdwet 

    1. Inleiding

    Het concept Jeugdwet vormt de juridische basis voor de voorgenomen stelselwijziging in de zorg rondom jeugd. Een belangrijke wet dus, omdat hierin een groot gedeelte van de verantwoordelijkheden die we hebben tegenover onze kinderen, wordt vastgelegd. ‘Geen kind buiten spel’ is de titel van de beleidsbrief die het Kabinet november vorig jaar aan het parlement stuurde. Een gedachte die uitgaat van het begrip inclusiviteit. De Kinderombudsman onderschrijft dit. 

    In de Memorie van Toelichting bij het concept wetsvoorstel wordt op een aantal momenten gerefereerd aan het VN- Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Dit verdrag vormt de basis van alle zorg en bescherming die we rondom kinderen organiseren. Zoals de wetgever in de Memorie van Toelichting stelt, volgt uit dit verdrag dat de inzet van de overheid er op gericht moet zijn dat alle kinderen gezond en veilig opgroeien, hun talenten kunnen ontwikkelen en naar vermogen meedoen in de samenleving. De Kinderombudsman onderschrijft dat er nu, met het IVRK in het achterhoofd, kansen geschapen worden om de zorg rondom jeugd te verbeteren. 

    Vorige week bracht de Commissie Samson het rapport 'Omringd Door Zorg Toch Niet Veilig' uit. In dat rapport geeft de commissie aan zich zorgen te maken over het transitieproces van de residentiële jeugdzorg en de pleegzorg naar de gemeenten. Deze zorg onderschrijft de Kinderombudsman. 
    De Kinderombudsman is van oordeel dat de verantwoordelijkheid voor de residentiële jeugdzorg en de pleegzorg nu nog niet kunnen worden overgeheveld naar de gemeenten. Eerst moet door het Kabinet worden geïnvesteerd in het stellen van heldere kwaliteitseisen, het vormgeven van kaders waarbinnen gemeenten moeten werken en moet er duidelijkheid komen over hoe het toezicht er exact uit komt te zien. 
    Dat wil niet zeggen dat de Kinderombudsman niet ziet welke mogelijkheden de stelselwijziging ook kan bieden voor het kind. Het bijeenbrengen van de verschillende vormen van zorg voor en bescherming van kinderen bij de gemeenten, heeft tot gevolg dat de zorg en hulp voor kinderen georganiseerd kan worden op de plek waar het leven van het kind zich afspeelt; in zijn omgeving. 

    Daarnaast onderschrijft de Kinderombudsman de doelstelling van het Kabinet om meer in te zetten op preventie. 
    Het samenbrengen van de financiële verantwoordelijkheid voor en de uitvoering van de jeugdhulp zorgt voor prikkels bij de gemeenten om hierin meer te investeren. Ook zorgt de stelselwijziging voor ontschotting van verschillende geldstromen, waardoor er meer integrale zorg aan het kind en het gezin geboden kan worden. Dit moet er voor zorgen dat een kind niet meer tussen het wal en het schip valt, zoals nu wel gebeurt. 

    De gemeenten krijgen met de stelselwijziging de verantwoordelijkheid voor alle jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Daarbij wordt een grote beleidsvrijheid gegeven aan de gemeenten. De gemeenten worden daarmee medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de verplichtingen die de Nederlandse Staat heeft op grond van het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind 
    De Kinderombudsman ziet toe op de naleving van dit verdrag en heeft het concept Jeugdwet vanuit dat licht beoordeeld. De belangrijkste vraag daarbij is geweest of de nieuwe wet de rechten van het kind, zoals beschreven in dat verdrag, voldoende waarborgt. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dus is er bij het lezen van het conceptwetsvoorstel steeds getoetst aan de vraag: In hoeverre is dit in het belang van het kind? Op welke manier biedt dit daadwerkelijk een verbetering voor het kind? 4

    De Kinderombudsman komt tot de conclusie dat het concept Jeugdwet dat er nu ligt, onvoldoende waarborgen biedt voor het kind. Een aantal elementen uit het IVRK is in dit concept niet goed verankerd, waardoor de stelselwijziging met te veel onzekerheden omgeven is. Op dit moment zijn er nog onduidelijkheden over de wijze waarop de gemeenten de vergaande verantwoordelijkheden gaan uitvoeren en worden er te weinig kaders geschetst waarbinnen zij hun taken moeten uitvoeren. Dat maakt de stelselherziening tot een grote pilot. Er is echter, wat de Kinderombudsman betreft geen ruimte voor een uitgebreide testfase als het om de bescherming van en zorg voor van kinderen gaat. 

    De Kinderombudsman adviseert om pas op de plaats te maken en het conceptwetsvoorstel op een fundamenteel aantal punten aan te passen, voordat het wetgevingstraject verder wordt voorgezet.
    In dit advies licht de Kinderombudsman de verplichtingen die voor de Nederlandse staat voortvloeien uit het IVRK toe en zal worden ingegaan op enkele punten waar de nodige waarborgen te kort schieten. 

    1.1 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

    Nederland heeft in 1995 het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ondertekend en geratificeerd. Daarmee heeft Nederland een aantal verplichtingen ten aanzien van kinderen en jongeren tot aan 18 jaar op zich genomen, die verder reiken dan enkel een morele verplichting. De Nederlandse Staat is juridisch gebonden aan het IVRK. Dat betekent dat op grond van dit verdrag de Nederlandse Staat verplicht is kinderen en jongeren de nodige bescherming en zorg te garanderen om er voor te zorgen dat zij veilig en gezond opgroeien. Decentralisatie van overheidstaken ten aanzien van kinderen doet niets af aan deze verplichting. Dat betekent dat de centrale overheid te allen tijde verantwoordelijk blijft voor alle kinderen en jongeren die zich op Nederlands grondgebied begeven en daarover ook verantwoording over moet kunnen afleggen. De Nederlandse overheid moet elke vijf jaar rapporteren aan het VN Comité voor de Rechten van het Kind. 

    De Kinderombudsman is aangesteld door de Tweede Kamer om toe te zien op de naleving van dit verdrag en spreekt, naast de gemeenten, ook de regering aan op diens verantwoordelijkheid om kinderen te beschermen en hen de zorg te bieden die zij nodig hebben. 
    Deze verantwoordelijkheid, die de Nederlandse overheid op grond van het IVRK heeft, gaat verder dan de systeemverantwoordelijkheid die in het concept wordt omschreven. Als systeem verantwoordelijke geeft het Rijk, zo stelt de Memorie van Toelichting, aan wat de opdracht en taken van de gemeenten zijn. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de vormgeving en uitvoering van het beleid en leggen daarbij geen verantwoordelijkheid af aan het Rijk, maar aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft als taak om toe te zien op de uitvoering van het beleid en schept de kaders. 

    De Kinderombudsman is van mening dat de taak die hier toebedeeld wordt aan de rijksoverheid, die van systeemverantwoordelijke, te licht omgeschreven wordt en voorbij gaat aan de internationale verplichtingen die de Nederlandse Staat heeft. De eindverantwoordelijkheid voor het naleven van het IVRK ligt uiteindelijk bij de rijksoverheid en die is verplicht om periodiek te rapporteren aan het VN Comité voor de Rechten van het Kind over de inspanningen die zij levert om aan de verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag te voldoen. Dat betekent dat de Nederlandse overheid te allen tijde verantwoordelijk gehouden wordt voor de resultaten die de gemeenten leveren. Die verplichting is niet te verenigen met enkel de 'systeem'-verantwoordelijkheid die de overheid zich nu toedicht. Hoe kan de Nederlandse Staat straks verantwoording afleggen over de prestaties op het gebied van bescherming van en zorg voor kinderen, als zij niet meer de mogelijkheden heeft om invulling te geven aan het beleid en hier ook maar beperkt toezicht op houdt? En kan de Tweede Kamer straks niet langer de minister aanspreken, wanneer kinderen in Urk onvoldoende beschermd worden of als kinderen in Vlissingen geen toegang vinden tot zorg die zij nodig hebben? 5

    In de Memorie van Toelichting wordt gesproken over het aanspreken van de horizontale verantwoordelijkheid (naar de gemeenteraad) in plaats van de verticale verantwoordelijkheid richting het Rijk. Men mag daarbij echter niet vergeten dat er altijd een verticale verantwoordelijkheid onder het IVRK, waar internationaal juridisch bindende verplichtingen uit voortvloeien, blijft bestaan. De Kinderombudsman heeft geconstateerd dat het IVRK meteen al in de eerste alinea van de Memorie van Toelichting genoemd wordt, maar ziet op dit moment in het voorstel niet terug hoe de regering aankijkt tegen de verplichtingen die ze heeft ten aanzien van kinderen tot 18 jaar en de mate waarin zij zichzelf verantwoordelijk voelt voor de resultaten hierop. 

    De concept Jeugdwet raakt aan een aantal rechten uit het VN-Kinderrechtenverdrag, zoals het recht op bescherming tegen mishandeling en misbruik, het recht op ontwikkeling en het recht op een zo goed mogelijke gezondheid en gezondheidszorg. De Kinderombudsman erkent dat zaken niet perse meteen in de praktijk verbeteren door ze op papier (in de wet) goed te regelen. Veel is afhankelijk van de manier waarop er in de praktijk uitvoering gegeven wordt aan deze wet en de keuzes die beleidsmakers maken. De wet biedt echter wel de nodige kaders en zorgt er voor dat kinderen niet te veel afhankelijk worden van de keuzes die er door politici en beleidsmakers worden gemaakt. Zeker daar waar het gaat om het inperken van de individuele vrijheden van het kind en het gezin, de toegang tot (specialistische) gezondheidszorg en aan de rechtspositie van het kind, is het belangrijk om bepaalde zaken goed in de wet vast te leggen. Deze rechten moeten altijd gegarandeerd worden voor elk kind; de invulling ervan is niet geschikt om in de beleidsvrijheid van gemeenten te laten vallen. 

    Hoewel gemeenten straks verantwoordelijk worden voor de uitvoering van een groot aantal taken op het gebied van jeugd, betekent het niet dat de Rijksoverheid niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de resultaten daarvan. De Rijksoverheid zal daarom een duidelijk kader moeten bieden, waarbinnen gemeenten hun eigen keuzes kunnen maken. Dat brengt met zich mee dat een aantal minimale vereisten in de wet moeten zijn vastgelegd. Daarnaast zal de Rijksoverheid om aan haar internationale verplichtingen onder het IVRK te kunnen voldoen, aan monitoring en sturing richting de gemeenten moeten doen en zal er snel ingegrepen moeten worden wanneer gemeenten in gebreke blijven. Wanneer het immers gaat om de bescherming en zorg voor kinderen is er wat de Kinderombudsman betreft geen ruimte om dingen op zijn beloop te laten gaan. 

    2. Het recht op bescherming tegen mishandeling en misbruik 

    Artikel 18,19 en 20 van het IVRK stellen dat ouders de eerst verantwoordelijke zijn voor de opvoeding van kinderen en dat de Staat hen passende bijstand moet verlenen bij de uitvoering van deze taak. 
    Als ouders (tijdelijk) onvoldoende in staat zijn om deze taak uit te voeren, heeft het kind recht op bijstand van de Staat en kan het bijvoorbeeld in een pleeggezin of instelling geplaatst worden, waarbij zo veel mogelijk rekening gehouden moet worden met de etnische, culturele en religieuze achtergrond van het kind. De Staat is verplicht om alle passende maatregelen te nemen om kinderen te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk en geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing, of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, door ouders of door een derde die de zorg over het kind heeft. Deze maatregelen omvatten onder andere procedures voor voorkoming, opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling. 

    2.1 Uitvoering kinderbeschermingsmaatregelen

    Ouders zijn de eerst verantwoordelijken om te zorgen voor bescherming van hun kinderen. Als zij echter niet of onvoldoende in staat zijn om deze verantwoordelijkheid op zich te nemen, krijgt de Staat 6 een belangrijke taak. In sommige gevallen is het nodig dat de Staat, om een kind te beschermen, intervenieert in het persoonlijke leven van het kind en het gezin. Een kind kan dan onder toezicht van de Staat worden gesteld of zelfs (tijdelijk) uit huis geplaatst. In de stelselwijziging gaat ook de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze ingrijpende en verreikende maatregelen naar de gemeenten. 

    Uiteindelijk blijft het de beslissing van de rechter of een kind onder toezicht wordt gesteld of uit huis wordt geplaatst. Het is straks aan het college van B&W om een verzoek in te dienen bij de Raad voor de Kinderbescherming voor een onderzoek naar de situatie van het kind. De gemeenten krijgen de taak om (bovenlokaal) een meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling te organiseren. 

    Wanneer de medewerker van het meldpunt de inschatting maakt dat het kind niet langer veilig is bij zijn ouders of verzorgers, dan schakelt deze de Raad voor de Kinderbescherming in met het verzoek om onderzoek te doen. Het is op dit moment niet duidelijk welke invloed de gemeenten gaan krijgen op dit proces. Hoe en door wie wordt de afweging gemaakt of er een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming komt? Mag een wethouder, met steun van de gemeenteraad, bepalen dat er überhaupt geen kinderen in zijn gemeente uit huis geplaatst gaan worden en dat er voor deze kinderen een andere oplossing gezocht zal worden? 

    De overweging of er een melding gemaakt moet worden bij de Raad voor de Kinderbescherming moet uitsluitend in handen liggen van deskundigen. Het college van B&W mag geen invloed op uitoefenen op de afweging die de professional maakt, ook niet als zij wel verantwoordelijk wordt voor de kosten van eventuele gevolgen van zo een onderzoek. De cruciale rol voor de professional in dit systeem maakt dat de meldcode kindermishandeling voor professionals een belangrijke functie krijgt. 

    Wanneer de rechter een kinderbeschermingsmaatregel heeft uitgesproken, hebben de gemeenten straks de verantwoordelijkheid voor de uitvoering hiervan. Een kinderbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering of een machtiging gesloten jeugdhulp mag straks alleen uitgevoerd worden door een gecertificeerde instelling. In het concept wordt beschreven dat de gecertificeerde instelling in overleg met de gemeente bepaalt of en zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Opnieuw is ook hier niet duidelijk welke invloed de gemeente zal hebben op deze afweging en hoe zij deze afweging dient te maken. Daar zit een spanning, gezien de financiële verantwoordelijkheid die de gemeenten dragen voor de uitvoering van deze maatregelen. 

    Kinderen die te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering moeten te allen tijde toegang hebben tot de hulp en ondersteuning die de deskundige voor hen nodig acht. De ruimte voor de gemeenten is hiervoor beperkt, binnen elke gemeente dient er een beschikbaar aanbod te zijn om aan deze maatregelen binnen verantwoorde tijd uitvoering te geven. 

    2.2 Preventie kindermishandeling

    Gemeenten zijn in het huidige systeem al verantwoordelijk voor de uitvoering van de aanpak van kindermishandeling en krijgen ook na de stelselwijziging nadrukkelijk de taak om te voorzien in preventieve maatregelen om kindermishandeling te voorkomen. Het is echter niet duidelijk aan welke eisen deze plannen moeten voldoen en of er bijvoorbeeld gemonitord zal worden door de Rijksoverheid op de resultaten hiervan. Eerder heeft de Kinderombudsman, in november 2011 in een brief aan de Tweede Kamer, zijn zorgen geuit over het uitblijven van maatregelen en acties die de gemeenten op dit gebied inzetten. In slechts een kwart van de gemeenten is daadwerkelijk werk gemaakt van deze taak. Dit is geen goed uitgangspunt voor het overbrengen van meer verantwoordelijkheden naar de gemeenten. De Kinderombudsman verlangt van de Rijksoverheid dat zij ook op dit terrein duidelijke kaders biedt en in actie komt wanneer gemeenten in gebreke blijven. 7

    De Kinderombudsman ziet niet hoe de concept Jeugdwet op dit moment bijdraagt aan de verwezenlijking van deze taak door de gemeenten. Op welke manier kan straks gegarandeerd worden dat de gemeenten serieus werk maken van de bestrijding van kindermishandeling? Er wordt op dit moment vanuit gegaan dat het college van B&W een financiële prikkel heeft om in te zetten op preventie en erger te voorkomen, omdat straks ook de meer specialistische zorg onder hun verantwoordelijkheid valt en niet langer doorgegeven kan worden aan de provincie. Dit biedt echter geen garantie voor het kind. 
    Voordat in het kader van de stelselherziening meer verantwoordelijkheden naar de gemeenten worden gebracht, zal duidelijk moeten worden wat op dit moment de belangrijkste knelpunten zijn voor de gemeenten om goed uitvoering te geven aan hun taak op het gebied van de preventie van kindermishandeling. Ook moet de Rijksoverheid duidelijk maken richting de gemeenten wat zij van hen verwacht. 

    2.3 Veiligheid binnen zorginstellingen en pleeggezinnen 

    Het rapport van de Commissie Samson over seksueel misbruik binnen residentiële jeugdzorg en pleeggezinnen laat zien dat de overheid onvoldoende in staat is kinderen die (tijdelijk) niet meer thuis kunnen wonen de bescherming te bieden waar zij recht op hebben. De Commissie schrijft in haar rapport dat de overheid, in het bijzonder het ministerie van VWS, de afgelopen twintig jaar te weinig regie heeft gevoerd in het voorkomen van seksueel misbruik van uit huis geplaatste kinderen. De Kinderombudsman vindt het, gezien deze conclusie, onverantwoord en niet te verantwoorden tegenover de kinderen om wie het gaat, dat de overheid de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de jeugdzorg met de stelselwijziging verder uit handen geeft zonder eerst orde op zaken te stellen.

    De Kinderombudsman maakt zich ernstige zorgen of gemeenten straks in staat zijn om de veiligheid van deze kinderen te waarborgen, nu zij verantwoordelijk worden voor een sector waarbinnen grote problemen zijn. De Kinderombudsman pleit er dan ook voor dat deze verantwoordelijkheden pas overgeheveld worden naar de gemeenten, wanneer alle gemeenten daar aantoonbaar voldoende kennis en capaciteit voor hebben opgebouwd en wanneer er voldoende wettelijke waarborgen zijn voor de kwaliteit van de zorgaanbieders en het toezicht daarop. Dit geldt niet alleen voor de zorg die nu in het kader van de jeugdzorg wordt verleent, maar ook voor de zorg voor kinderen met een lichtverstandelijke beperking of geestelijke gezondheidsproblemen. Het is simpelweg onverantwoord om gemeenten het voordeel van de twijfel te gunnen, hen de ruimte te bieden om zich te bewijzen, zonder enkele zekerheid of zij hiertoe wel in staat zijn. Wat de Kinderombudsman is er geen ruimte voor een pilotfase, waarbij de gemeenten een aantal jaren de tijd krijgen om hun weg te vinden. 

    2.4 Zorg voor mishandelde of misbruikte kinderen

    De Kinderombudsman heeft eerder zijn zorgen geuit over het tekort aan specialistische zorg en behandeling voor misbruikte en mishandelde kinderen. Op dit moment is niet duidelijk hoe na de stelselwijziging gegarandeerd kan worden dat kinderen die te maken hebben gehad met misbruik of mishandeling altijd de zorg en behandeling krijgen die zij nodig hebben. Verderop in dit advies zal nader ingegaan worden op de toegang tot zorg. 8

    3 Recht op gezondheid, ontwikkeling en een goede opvoeding

    3.1 Het recht op zorg gewaarborgd in de jeugdzorgplicht?

    Artikel 24 van het IVRK geeft elk kind het recht op een zo goed mogelijke gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van gezondheid. Het kind heeft recht op toegang tot de best mogelijke gezondheidszorg. 
    In het concept Jeugdwet vervalt het wettelijke recht op zorg voor het kind. In plaats daarvan is gekozen voor een zorgplicht, vergelijkbaar met de compensatieplicht zoals die nu bestaat in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Het recht op jeugdzorg, zoals dat is vastgelegd in de Wet op de Jeugdzorg, vervalt en ook worden een aantal gezondheidsrechten die nu onder de AWBZ en Zorgverzekeringswet vallen overgeheveld naar de gemeenten. Dat betekent dat een kind niet langer een wettelijk recht heeft op zorg, wanneer er bijvoorbeeld een indicatiebesluit van een deskundige (nu Bureau Jeugdzorg) ligt, maar dat de gemeenten zelf gaan bepalen welke zorg een kind nodig heeft om veilig en gezond op te groeien. De concept Jeugdwet leidt dus tot een aanzienlijke vermindering van de wettelijke waarborgen voor het kind. . 

    De Kinderombudsman realiseert zich dat het verwezenlijken van de rechten van kinderen niet gegarandeerd wordt door enkel een wettelijke bepaling of het vastleggen van een recht in de wet. Ook in de huidige situatie kennen we immers de problematiek van wachtlijsten in de jeugdzorg. Een wettelijke basis geeft echter wel een duidelijk kader en geeft een belangrijk signaal af. Kinderen hebben onder het IVRK het recht op zorg die zij nodig hebben en op bescherming van de Staat tegen mishandeling en misbruik, waarom dit niet vastleggen in de Nederlandse wet? 

    In het concept wordt het recht op zorg vervangen door de jeugdhulpplicht van de gemeenten. De gemeente krijgt als taak te voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp. Jeugdhulp wordt daarbij omschreven als: ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij het voorkomen, verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen, psychosociale problemen of gedragsproblemen van de jeugdige, of opvoedingsproblemen, waaronder ondersteuning, hulp en zorg die verleend wordt in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Dat is een erg breed omschreven opdracht, waarbij niet duidelijk is wat de wetgever precies van de gemeenten aan inzet verwacht. 

    Wanneer een gemeente niet voldoet aan deze jeugdhulpplicht, is het allereerst de gemeenteraad die het college daar op aan moet spreken. Als er sprake is van een ernstige en structurele nalatigheid van de gemeente, dat ligt er een taak voor het interbestuurlijk toezicht en kan de minister besluiten in te grijpen. Op dit moment is echter niet duidelijk wat de wetgever verstaat onder ‘ernstige en structurele nalatigheid’ en wat daarbij voor de wetgever de ondergrens vormt. Wat wordt er verstaan onder een ‘kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod’, wanneer is daar niet langer sprake van en hoe ernstig mogen de tekortkomingen precies zijn voordat de minister ingrijpt? De Kinderombudsman benadrukt dat op het moment dat er sprake is van ‘ernstige en structurele nalatigheid’ binnen een gemeente, er hoogstwaarschijnlijk al kinderen de dupe zijn geworden van de tekortkomingen van het college en de gemeenteraad in het toezicht daarop. In het ergste geval lopen kinderen direct gevaar in een veiligheid of De Kinderombudsman verlangt dat de wetgever helder aangeeft waar de ondergrens wat haar betreft ligt, wanneer er sprake is van ‘structurele en ernstige nalatigheid’, hoe voorkomen kan worden dat het überhaupt zo ver komt, en wat er op dat moment gebeurt om zo snel mogelijk tot een oplossing te komen. 9

    3.2 Preventie 

    In het IVRK is vastgelegd dat kinderen en jongeren tot 18 jaar recht hebben op een zo goed mogelijke gezondheid. De preventie van gezondheidsklachten, ongezond gedrag of onveilige situaties behoort dan ook tot de verantwoordelijkheden die de Staat heeft. In de Memorie van Toelichting wordt gesproken over de positie van de jeugdgezondheidszorg, die als taak heeft het bevorderen, beschermen en het bewaken van de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen tot en met 18 jaar. In de beleidsbrief van 8 november 2011 is het voornemen aangekondigd om een preventief gezondheidszorgpakket voor alle kinderen in Nederland wettelijk vast te leggen. Een commissie is op dit moment bezig met het evalueren van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg en brengt in het najaar 2012 een advies uit. De Kinderombudsman is positief over het voornemen om een dergelijk preventief gezondheidszorgpakket wettelijk vast te leggen, zodat op die manier gegarandeerd kan worden dat alle kinderen op uniforme wijze een preventief gezondheidszorgpakket geboden wordt. Dit past bij de inspanningsverplichting die de Staat onder het IVRK heeft. 

    In de stelselwijziging gaat veel aandacht uit naar de preventie. Op dit moment zijn de gemeenten al verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid. Dat hier in de stelselwijziging een grote mate van beleidsvrijheid aan de gemeenten wordt gegeven om deze taak uit te voeren op een manier die het beste past bij de doelgroepen binnen de gemeenten, is een begrijpelijke keuze. Eerder is echter al gerefereerd aan de zorgen die bestaan bij de Kinderombudsman over de taak van de gemeenten om ook maatregelen te nemen ten aanzien van preventie van kindermishandeling in het bijzonder. De stelselwijziging zou wat de Kinderombudsman aangegrepen moeten worden om de prestaties van de gemeenten om dit gebied sterk te verbeteren. Hiervoor is regie en actieve monitoring nodig van de inzet van de gemeenten.

    3.3 Het garanderen van toegang tot jeugdhulp 

    De gemeenten kunnen na de stelselwijziging zelf bepalen welke zorg vrij toegankelijk is en welke zorg aangemerkt wordt als een individuele voorziening of specialistische zorg, die enkel na verwijzing van een deskundige beschikbaar is. De gemeente moet in een verordening de voorwaarden vastleggen voor de toekenning van zorg, de wijze van beoordeling en de afwegingsgronden. De gemeente bepaalt welke vorm van hulp er in een individueel geval ingezet moet worden en is verplicht een deskundige hierbij te betrekken. Het is niet duidelijk welke eisen er aan deze deskundige gesteld worden, welk rol deze deskundige krijgt, hoe zijn onafhankelijke beoordeling gewaarborgd wordt en welke gevolgen het advies van deze deskundige heeft. Er is immers geen afdwingbaar recht op zorg na een beoordeling van een deskundige, of het oude ‘indicatiebesluit’. Wat gebeurt er als de deskundige van mening is dat een bepaalde vorm van jeugdhulp nodig is, maar in de verordening anders is vastgelegd? 

    Tegen de beslissing van de gemeente over het al dan niet toekennen van een individuele voorziening staat bezwaar en beroep open bij de rechter. De gemeente stelt vast in een eigen beleidsplan welke en hoeveel zorg er ingekocht wordt. Dit kan dus sterk per gemeente gaan verschillen. Ook stelt de gemeente zelf in een verordening vast welke kwaliteitseisen er gesteld worden aan de zorg die zij inkoopt. Dit brengt naar mening van de Kinderombudsman een onaanvaardbare mate van rechtsongelijkheid voor kinderen in Nederland met zich mee. Het is niet ondenkbaar dat een kind in Heerlen straks toegang heeft tot zorg, die een kind in Leeuwarden misschien niet heeft. Immers, elke gemeente stelt zijn eigen afwegingsgronden vast. Of dat er aan de zorg die een kind krijgt in Heiloo veel strengere eisen worden gesteld, dan aan de zorg voor een kind in Deventer. Elk kind in Nederland moet gelijke toegang hebben tot zorg en aan de zorg die wij kinderen bieden, moeten we dezelfde minimale kwaliteitseisen stellen. Een gemeente mag natuurlijk altijd bepalen dat er aanvullende eisen worden gesteld aan de zorg voor kinderen, maar een ondergrens moet voor elk 10 kind gegarandeerd zijn. De vraag of het kind of de ouder zelf gevraagd heeft om de zorg of dat deze plaatsvindt in het gedwongen kader doet er dan niet toe, evenmin als het type zorg dat geleverd wordt. Gezien vanuit het kind maakt het immers helemaal niet uit hoe het kind terecht gekomen is in de situatie waarin hij of zij zich bevindt. Feit is dat het kind zorg nodig heeft en dat we moeten kunnen garanderen dat deze van voldoende kwaliteit is. 

    In het nieuwe systeem zal verder de keuzevrijheid voor het kind en zijn ouders of verzorgers sterk beperkt worden. Het kind dient immers gebruik te maken van de zorgaanbieder die de gemeente aan het kind en de ouders aanbiedt. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waar vaak in overleg met bijvoorbeeld de huisarts besproken kan worden welke plek het meest geschikt is voor het kind. 

    3.4 Specialistische zorg; jeugd-ggz, jeugd-lvg en gesloten jeugdhulp

    Een van de doelstellingen van de stelselwijziging jeugd is het ontmedicaliseren van jeugdigen en daarmee de druk op de (duurdere) tweedelijns zorg te verminderen. Versteviging van de eerstelijns zorg en uit gaan van de eigen kracht van het kind en zijn omgeving zijn positieve elementen in de stelselwijziging, aangezien ook het kind hierbij gebaat is. De nadruk op de eerstelijns zorg en het verminderen van de druk op de specialistische zorg mag echter niet betekenen dat de toegang tot de specialistische zorg belemmerd wordt in gevallen waar deze wel echt nodig is. Wanneer een kind specialistische vormen van zorg nodig heeft, naar inschatting van de deskundige die als poortwachter fungeert, dan moet deze er ook zijn. Het huidige wetsvoorstel biedt volgens de Kinderombudsman te weinig garanties dat die zorg er dan ook daadwerkelijk is. 

    De jeugd-ggz (de geestelijke gezondheidszorg) en de jeugd-lvg (de zorg voor kinderen met een licht verstandelijke handicap) worden in het nieuwe stelsel uit de Zorgverzekeringswet en de AWBZ gehaald en onder de nieuwe Jeugdwet ondergebracht. Daarmee is deze zorg niet langer verzekerde zorg voor het kind, maar wordt het een publieke taak van de gemeenten om hierin te voorzien. De kwaliteitsborging van deze zorg en de toegang daartoe komt in het publieke domein terecht, waar bestuurders een politieke verantwoordelijkheid hebben naar de gemeenteraad. 

    De Kinderombudsman neemt kennis van de keuze om ook de jeugd-ggz en de jeugd-lvg naar de gemeenten te brengen en deze daarmee dichtbij het kind te brengen en de samenwerking met andere vorm van zorg en ondersteuning te vergroten. De Kinderombudsman maakt zich echter zorgen. Heeft elk kind straks nog toegang tot de geestelijke gezondheidszorg? Ook als de gemeenteraad bij wijze van spreken voor deze groep kinderen een hele andere behandeling voor ogen heeft en niet ‘gelooft’ in het nut van geestelijke gezondheidszorg? In de Memorie van Toelichting wordt erkend dat er met het overhevelen van de jeugd-ggz naar de gemeenten een ‘knip’ ontstaat met de somatische zorg, die nadelig kan zijn voor de jeugdige. Wie is verantwoordelijk voor de kosten van de zorg als de klachten van een kind misschien wel een somatische én psychische oorzaak kennen, de gemeente of de zorgverzekeraar? Hoe wordt voorkomen dat het kind bij geen van beide terecht kan, omdat er onduidelijkheid bestaat over de achtergronden van de klachten? 

    3.5 Het borgen van de kwaliteit van de jeugdhulp 

    In het conceptvoorstel krijgen gemeenten de opdracht om in hun beleidsplan en verordeningen vast te leggen aan welke eisen de jeugdhulp moet voldoen en op welke manier er toezicht gehouden zal worden hierop. Er komen extra kwaliteitseisen voor jeugdhulp met verblijf, jeugdhulp in het gedwongen kader en de intensieve ambulante jeugdhulp. Het gaat om eisen met betrekking tot onder andere het hulpverleningsplan, kwaliteitsbewaking, klachtenregelingen, vertrouwenspersonen en medezeggenschap. Voor de zorg die niet hoeft te voldoen aan de extra kwaliteitseisen die de wetgever stelt, geldt dat de gemeenten zelf afspraken dienen te maken met de zorgaanbieders, 11 bijvoorbeeld over de medezeggenschap en het klachtrecht. De redenering achter dit onderscheid is dat wanneer de mate van afhankelijkheid waarin het kind zich bevindt toeneemt en er meer ingegrepen wordt in de persoonlijke levenssfeer van het kind, er meer kwaliteitseisen gesteld moeten worden aan de jeugdhulpverlener. 

    De Kinderombudsman vindt het onvoldoende onderbouwd waarom deze in de wet vastgelegde kwaliteitseisen niet van toepassing zouden zijn op alle andere vorm van hulp en zorg. Vanuit het perspectief van het kind, maakt het namelijk helemaal niet uit hoe het kind in de situatie terecht is gekomen waarin hij zorg nodig heeft en of zijn ouders bijvoorbeeld daartoe verplicht zijn of vrijwillig meewerken. Het is straks aan de gemeenten om kwaliteitseisen stellen aan de zorgaanbieders bij wie zij zorg inkopen, bijvoorbeeld op het gebied van klachtenregelingen en inspraak. Het kind is op dat moment afhankelijk van binnen welke gemeentegrens het woont en dat betekent dat er een rechtsongelijkheid ontstaat. Voor alle kinderen (en hun ouders) die hulp en zorg nodig hebben om veilig en gezond te kunnen opgroeien, moeten bepaalde rechten met betrekking tot participatie en inspraak gegarandeerd kunnen worden. Een wettelijke basis om dit op uniforme wijze voor kinderen in Nederland te garanderen is daarvoor nodig. Het gaat dan bijvoorbeeld om een goede en onafhankelijke klachtenregeling, de medezeggenschap, vertrouwenspersonen en de bescherming van privacy. Ook deze rechten zijn voor het kind vastgelegd in het IVRK. 

    3.6 Onafhankelijk toezicht

    In het conceptwetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen rijkstoezicht voor de instellingen die uitvoering geven aan kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering, en de gesloten jeugdzorg en voor jeugdhulpaanbieders die verblijf aanbieden en intensieve ambulante jeugdhulp in het gedwongen kader aanbieden enerzijds en gemeentelijk toezicht voor de overige vormen van hulp en zorg anderzijds. Voor deze vormen van jeugdhulp stelt de gemeente zelf de kwaliteitseisen en stelt zij in de verordening vast hoe zij hier toezicht op gaat houden. De gemeenten worden vrijgelaten in de wijze waarop zij dat toezicht gaan uitvoeren. Zij kunnen hiertoe het rijkstoezicht inschakelen, maar zijn dat niet verplicht. 

    De Kinderombudsman vindt het, met het oog op de waarborging van de kwaliteit van de gehele jeugdhulp en de grote verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid daarin, onwenselijk dat na de stelselwijziging elke gemeente zelf toezicht gaat houden op een deel van de zorg en hulp die geboden wordt aan kinderen. De Kinderombudsman vraagt zich af of de kennis die op dit moment bij de landelijke toezichthoudende organen bestaat op deze manier niet verloren gaat en vraagt zich af of gemeenten ieder voor zich voldoende kennis en capaciteit kunnen opbouwen om dit toezicht uit te voeren. Daarnaast maakt de Kinderombudsman zich zorgen of er straks sprake is van voldoende onafhankelijk toezicht, wanneer de gemeente zelf kiest bij welke zorgaanbieder en zorg ingekocht zal worden (en tegen welke prijs), de kwaliteitseisen formuleert, en tegelijkertijd verantwoordelijk is voor het toezicht hierop. Op welke manier kan het kind er van op aan dat de gemeente niet kiest voor de goedkoopste zorgaanbieder en daarbij best bereid is om daarbij iets minder kwaliteitseisen te stellen of minder strikt toezicht te houden? 

    De Kinderombudsman vraagt zich af of het niet effectiever is om het toezicht op de gemeentelijke jeugdhulp weg te leggen bij de bestaande inspecties voor de jeugdzorg en gezondheidszorg, die de nodige kennis in huis hebben, op relatief grote afstand staan van de uitvoerders en bovendien alle jeugdhulp vanuit eenzelfde kwaliteitskader zullen beoordelen. 12

    4 Voorwaarden

    4.1 Financiering

    De wetgever vraagt met deze stelselwijziging nogal wat van de gemeenten. Zij worden zowel bestuurlijk als financieel verantwoordelijk gemaakt voor het garanderen van veiligheid en zorg voor jeugdigen. De gemeenten krijgen daarmee een financiële prikkel om in te zetten op preventie en de ruimte om te sturen op het aanbod van jeugdhulp. Willen de gemeenten hun taak om er voor te zorgen dan kinderen veilig en gezond opgroeien, zich ontwikkelen en meedoen in de samenleving goed uitvoeren, dan is er echter niet in alle gevallen de ruimte om te sturen op de inzet van ondersteuning, hulp en zorg. Immers, wanneer een kind bescherming nodig heeft, dan zal er voor hem een plaats moeten zijn in een pleeggezin of instelling en wanneer het specialistische zorg nodig heeft, dan heeft de gemeente de zorgplicht, en zal die zorg er moeten zijn. Dat vraagt veel van de gemeenten. Enerzijds wordt van hen verwacht dat zij de veiligheid en zorg voor kinderen garanderen, aan de andere kant hebben zij hier maar beperkt de financiële ruimte voor. Willen we kinderen de bescherming en zorg bieden die zij nodig hebben (en waar zij recht op hebben), en willen we dat dat goed gebeurt, dan zullen we niet altijd kunnen sturen op de kosten hiervan. De Kinderombudsman vraagt zich af in hoeverre de ruimte die gemeenten krijgen om te sturen op de kosten van de jeugdhulp samenhangt met de toegang en kwaliteit van die zorg. De wetgever vraagt een hoop van de gemeenten, maar verwacht tegelijkertijd ook dat zij dit kostenbesparend doen, zonder daarbij aan te geven waar volgens de wetgever de minimale ondergrens ligt aan wat geboden moet worden voor het kind. 

    Eigen bijdrage jeugdzorg

    Na de stelselwijziging krijgen gemeenten de ruimte om een eigen bijdrage te vragen van hun inwoners voor het gebruik van jeugdzorg. Dit moet een besparing van 70 miljoen euro opleveren. De Kinderombudsman maakt zich zorgen over het effect op de toegankelijkheid van de jeugdzorg wanneer er een eigen bijdrage gevraagd gaat worden en vreest voor een toename van het aantal ‘zorgmijders’. Het is van het grootste belang voor het kind dat ouders, ook zij in een zwakke financiële situatie, geen belemmeringen ondervinden wanneer zij hulp, ondersteuning en zorg nodig hebben. 

    Gemeentefonds

    De Kinderombudsman bepleit een doeluitkering voor de gemeenten om hun taken met betrekking tot jeugd te financieren, in plaats van het opnemen van het budget in het Gemeentefonds. Op deze manier is verzekerd dat een bepaald deel van het budget van gemeenten aan jeugd wordt besteed en hoeven kinderen bij de begrotingsbesprekingen binnen de gemeente niet te concurreren met allerlei andere gemeentelijke taken. 

    4.2 Kennis van het IVRK bij verantwoordelijken 

    De gemeenten krijgen na de stelselherziening een aantal belangrijke verantwoordelijkheden met zich mee, die zijn vastgelegd in het IVRK. Dat vraagt veel van het college van B&W, het gemeentelijk ambtelijk apparaat en de gemeenteraad. Voor hen zou het IVRK bij de uitvoering van hun taken steeds het uitgangspunt moeten zijn. Dat betekent dat het beleid wat het college van B&W uitzet een toets aan het IVRK moet kunnen doorstaan, dat ambtenaren in de uitvoering van dat beleid weten welke verplichtingen uit het IVRK voortvloeien voor hen en dat gemeenteraadsleden hun belangrijke toezichthoudende functie doen met het IVRK in hun achterhoofd. De stelselwijziging vraagt veel van de lokale democratie; gemeenteraadsleden moeten het college van B&W steeds aanspreken op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van kinderen.13

    De Kinderombudsman is van mening dat alle colleges van B&W, gemeentelijke ambtenaren en gemeenteraadsleden allereerst voldoende kennis moeten hebben van het IVRK en de verantwoordelijkheden die er uit voortvloeien. Uiteraard kan de Kinderombudsman hier een bijdrage aanleveren en zal hij altijd openstaan voor het bieden van hulp bij vragen met betrekking tot het IVRK en de doorwerking daarvan. De Kinderombudsman maakt zich op dit moment nog grote zorgen over de capaciteit bij de verschillende gemeenten om zo een belangrijke verantwoordelijkheid op zich te nemen. Daarbij zijn er nu al signalen dat er grote verschillen ontstaan tussen gemeenten. 

    4.3 Het monitoren van de effecten van de stelselwijziging

    In het nieuwe stelsel worden de gemeenten verantwoordelijk voor de taken die nu deels onder de regie van de Rijksoverheid staan, deels van de provincies. Nederland telt 415 gemeenten, die gecontroleerd worden door de gemeenteraad. Een van de risico's van de stelselwijziging is dat we het zicht verliezen op de prestaties van deze verschillende gemeenten op het gebied van jeugd. 
    In de Memorie van Toelichting stelt de wetgever dat gemeenten verplicht worden om een beperkt aantal indicatoren over de resultaten landelijk te publiceren, waardoor onderlinge vergelijking van de prestaties van gemeenten mogelijk wordt. De Rijksoverheid is terughoudend bij het uitvragen van informatie van gemeenten. Gezien de onzekerheid die nu bestaat over de manier waarop de gemeenten hun taken in de praktijk gaan uitvoeren en het feit dat de gemeenten dat waarschijnlijk voor een groot deel op hun eigen manier gaan doen, acht de Kinderombudsman het juist van belang dat, zeker gedurende de eerste jaren na de stelselwijziging, er uitgebreid gemonitord wordt op de resultaten van de inspanningen van de gemeenten. Niet de manier waarop zij op papier hun taak uitvoeren, maar het resultaat voor het kind, moet hierbij centraal staan. Het IVRK zou hierbij het uitgangspunt moeten zijn.14

    5 Conclusies en aanbevelingen

    Op dit moment is de stelselwijziging in de zorg rondom jeugd naar mening van de Kinderombudsman met te veel onzekerheden voor het kind omgeven. De concept Jeugdwet laat, zoals deze er nu ligt, op te veel punten onduidelijkheden bestaan, waardoor de bescherming van en zorg voor kinderen onvoldoende gewaarborgd is. De Kinderombudsman pleit er dan ook voor een pas op de plaats te maken en een aantal fundamentele waarborgen voor het kind beter vast te leggen in de Jeugdwet. 

    Nederland is gebonden aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en heeft daarmee de verplichting kinderen tot 18 jaar de zorg en bescherming te bieden die zij nodig hebben om veilig en gezond op te groeien. Decentralisatie van taken naar de gemeenten doet niets af aan deze verplichtingen. De wetgever dicht de Rijksoverheid in de concept Jeugdwet, naar mening van de Kinderombudsman, een te lichte rol toe in de zorg en bescherming van jeugd; het weghalen van de verticale verantwoording van gemeenten naar de Rijksoverheid strookt niet met de verplichtingen die voor de Nederlandse staat uit het IVRK voortvloeien. In de stelselwijziging jeugd wordt een veelheid aan taken overgedragen aan de gemeenten. Het is aan de gemeenten om in verordeningen en beleidsplannen vast te leggen hoe zij deze vergaande beleidsvrijheid gaan invullen. Het is de gemeenteraad die het college van B&W verantwoordelijkheid moet houden voor de resultaten van dit beleid. De Rijksoverheid geeft daarmee de regie en controle voor een groot deel uit handen en verliest het zicht op de bescherming en zorg die in Nederland aan kinderen geboden wordt. Het is op een groot aantal terreinen niet duidelijk wat de Rijksoverheid precies verlangt van de gemeenten, en wat zij mag en gaat doen op het moment dat een gemeente in gebreke blijft in de jeughulpplicht. Dat betekent dat de bescherming van kinderen en de toegang tot zorg die zij nodig hebben, niet langer gegarandeerd kan worden. 

    De Kinderombudsman maakt zich zorgen over de grote verschillen die dreigen te ontstaan tussen gemeenten wanneer het gaat over de kwaliteit en de toegang tot de zorg en de mate van toezicht hierop. Dit brengt een onaanvaardbare mate van rechtsongelijkheid tussen kinderen in Nederland met zich mee. De concept Jeugdwet betekent een vermindering van de wettelijke waarborging van de toegang tot de zorg voor het kind. Het individuele recht op zorg voor het kind verdwijnt en wordt vervangen door een zorgplicht voor gemeenten. Daarmee komt een deel van de zorg in het publieke domein terecht en is het kind afhankelijk geworden van de manier waarop de gemeente waarbinnen het woont zijn beleidsvrijheid invult. Gezien de financiële verantwoordelijkheid die de gemeenten straks dragen voor de zorg, brengt dat een groot risico met zich mee. De beoordelingsruimte van de deskundige dreigt te worden beperkt, omdat de gemeenten de ruimte krijgen om zelf de afwegingsgronden voor het toekennen van zorg te formuleren. De gemeenten krijgen vergaande ruimte om te sturen op het gebruik van zorg, maar op dit moment is onduidelijk welke rol het advies van de deskundige hierin krijgt. Daarmee wordt het dus onduidelijk voor het kind wat het precies mag verwachten wanneer het zich in een kwetsbare positie bevindt. 

    De kwaliteit van een deel van de zorg die we kinderen bieden, is in dit voorstel onvoldoende gewaarborgd. Naarmate de afhankelijkheid van het kind groeit, stelt de wetgever meer kwaliteitseisen aan de jeugdhulp die geleverd wordt. De Kinderombudsman acht het onwenselijk dat voor een deel van de jeugdhulp elke gemeente straks zelf eigen kwaliteitseisen stelt, bijvoorbeeld op het gebied van klachtregelingen en inspraak, en daarnaast zelf het toezicht op die kwaliteitseisen uitvoert. Gelijke kwaliteitseisen voor de zorg die we aan elk kind in Nederland geven en een voldoende onafhankelijk en uniform toezicht is belangrijk om de rechtsgelijkheid van kinderen te eerbiedigen. De Kinderombudsman adviseert dan ook een eenduidig kwaliteitskader voor alle jeugdhulp en een uniform, voldoende onafhankelijk toezicht hierop. De Kinderombudsman doet dan ook de aanbeveling om ook in het nieuwe stelsel de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de jeugdhulp, zowel in het verplichte als vrijwillige kader, weg te leggen bij de landelijke inspectieorganen (de Inspectie 15 Jeugdzorg en de Inspectie Gezondheidszorg). Onder andere zaken als klachtenregelingen en inspraak moeten voor alle kinderen op uniforme wijze, ongeacht het type zorg, geregeld zijn. 
    Met het oog op de onwenselijkheid van te grote verschillen tussen gemeenten wanneer het aankomt op zorg en bescherming voor kinderen, adviseert De Kinderombudsman intensieve monitoring van de prestaties van gemeenten. 

    6 Tot slot

    De Kinderombudsman heeft in de afgelopen maanden gesproken met veel partijen zoals de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten, (jeugd)zorgaanbieders, branche- en beroepsorganisaties, cliëntenorganisaties, de Inspectie voor de Jeugdzorg, Bureaus Jeugdzorg, zelfstandige zorgaanbieders, de Raad voor de Kinderbescherming en wethouders en burgemeesters. Wij zijn hen dank verschuldigd voor hun waardevolle inbreng voor de totstandkoming van dit advies. 

    De Kinderombudsman heeft daarnaast deelgenomen aan klankbordgroepen die het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft georganiseerd heeft ter voorbereiding van het concept Jeugdwet. 
    In dit advies stellen we het kind centraal. Want we lopen het grote risico met de plannen die er nu liggen het kind uit het oog te verliezen. 
    Laten we ons er hard voor maken dat het kind niet het kind van de rekening wordt. Het recht op zorg en bescherming moet altijd door de overheid worden gewaarborgd. Dus het moet niet uitmaken of je nu in Groningen woont of in Den Helder.
    Bijlagen
    Advies Concept Jeugdwet AttachmentAdvies_Concept_Jeugdwet_2012.pdf
    Download Advies Concept Jeugdwet
    Je hebt geen toestemming om bijlagen te downloaden.
    (310 KB) Gedownload 0 keer


      Het is nu za 05 okt 2024, 10:44