Emotioneel geweld in huis is ook huiselijk geweld
Dit is een gastcolumn van Reigerschap
Toen ik Hyper (van Super en Hyper, die uit de verhalen van Tom Poes) ontmoette, leek het me een fantastische vent: enthousiast, gevoelig, ondernemend, energiek. Werkzaam in een sector die raakte aan de mijne en met een jong bedrijf dat het binnenkort helemaal ging maken. Binnenkort, hij had nu nog geen inkomen.
Tsja, iedereen voelt hem nu aankomen, maar ik niet, althans, toen niet.
De eerste maanden waren fantastisch: hevig verliefd, grote betrokkenheid, intense gesprekken. Natuurlijk had hij uitgebreid ervaring opgedaan in de “spirituele wereld”; hij wist dan ook dat wij al meerdere levens samen hadden doorgebracht, dat dit ‘meant to be’ was, dat hij mij als een soort gids zou begeleiden en we samen Grootse Zaken tot stand zouden brengen. Hij had immers een krankzinnig hoog IQ, zou ooit met zijn ideeën de Nobelprijs winnen, en wereldverbeterende projecten opzetten – zodra hij eenmaal ‘binnen’ zou zijn.
Het leek allemaal fantastisch. En in een relatie met een Grootse Toekomst zeur je er niet over dat jij altijd degene bent die de boodschappen doet, de etentjes (ook met zakenrelaties van hem) betaalt, hem voorstelt aan mensen in jouw netwerk om hem verder te helpen. En je gaat mee met al die dingen, om zijn sociale onhandigheid en rabiate uitspraken te verzachten, te nuanceren, feitelijk om hem sociaal aangepast te laten lijken. Van binnen was, zo was mij inmiddels wel duidelijk, er immers sprake van een heel gevoelig, emotioneel mens. De goedheid en onschuld zelve. Het leek mij dan ook vanzelfsprekend hem financieel te helpen, niet alleen met de dagelijkse boodschappen en hypotheek, maar ook door in zijn bedrijf te investeren.
Ondertussen werd mij ook duidelijk dat ik mocht boffen met deze fantastische man. En dat ik daarom wel iets terug moest doen: achter iedere succesvolle man staat immers een sterke vrouw. Die de vaste lasten draagt. Die de boodschappen doet. Die kookt, maar niet steeds hetzelfde, want daar hield hij niet van. Een vrouw die het huishouden bestiert. Het sociale leven regelt. De vakanties betaalt. Die beschikbaar is voor seks als de stress te hoog oploopt. Die een goede maatschappelijke positie heeft; het is wel belangrijk dat hij een vrouw ‘van zijn niveau’ had, immers. En die hard werkt en een goed inkomen verdient, want zijn bedrijf was er bijna, echt bijna, en dus had hij nú geen tijd om… enzovoorts.
Inmiddels woonden we samen. En met mijn oplopende leeftijd, werd zijn sterke kinderwens toch wel een agendapunt. Ik wilde kinderen, ja, maar wanneer? Ik heb hard getwijfeld: als ZZP’er heb ik geen stabiel of vast inkomen, terwijl stabiliteit nodig is om een kind veilig op te laten groeien. Kon ik dat wel waarborgen? Veel gesprekken volgden, en uiteindelijk ging ik overstag: natuurlijk zou hij zijn deel van de van de zorgtaken op zich nemen, zijn deel van het huishouden gaan doen, zorgen voor een inkomen. En hij was er bijna – er was dus geen enkele reden tot zorg. Ik moest me niet zo aanstellen, mijn gebrek aan vertrouwen kwetste hem enorm. En misschien zag ik het inderdaad niet goed. Hij was zo moe, zo hard aan het werk, en ik had toch nog energie? Wat zeurde ik nou…
Ik werd zwanger, heel snel al. En voelde me vertwijfeld, bijna in paniek. We praatten, maakten afspraken, kwamen deadlines overeen. Mijn zwangerschap vorderde en zijn inkomen bleef uit. En deadlines, ach… “he liked the sound as they whooshed by”.
De druk vanuit zijn bedrijf werd ondertussen alleen maar groter. Zijn schuldeisers stonden op de stoep. Er dreigde beslaglegging (op míjn spullen, want hij heeft praktisch niets van enige waarde), executieverkoop van zijn huis. Toen ik wegens complicaties in het ziekenhuis werd opgenomen, had hij geen tijd voor me te zorgen of zelfs maar uit het ziekenhuis te halen: er waren urgente zakelijke aangelegenheden, die konden niet wachten. Ik begreep dat volkomen. En had moeite mijn omgeving, die me opving, ervan te overtuigen dat hij écht niet anders kon, dat zijn prioriteiten heus bij mij en het kind dat in mijn buik groeide lagen.
Hoogzwanger heb ik uiteindelijk via een klusjesman de babykamer in orde laten maken. Inmiddels werd Hyper gek van mij: ik stond stijf van de hormonen, mijn gezeur over “het moet nu echt af” en “wanneer ga je nou eens je bijdrage leveren” bezorgden hem zoveel stress dat hij zich niet op zijn werk kon concentreren. Als ik nou eens stopte met zaniken, kon hij tenminste doorpakken…
Ik beviel met een keizersnede. Hyper had, heel onhandig, zichzelf vlak voor de bevalling fysiek uitgeschakeld. Na de geboorte had de kraamhulp dus een kraamvrouw, een baby én een heel zielige vader om op de rit te helpen. Pijn of niet, er zat niet veel anders op dan maar aan de bak te gaan: mijn kind kon ik toch niet de dupe laten worden. Zijn driftbuien over dingen die ik tegen zijn zin deed (zoals rommel zonder overleg weggooien) leidden tot sneuvelend serviesgoed en kapot meubilair. Dat ik dat bedreigend vond, en heel schadelijk voor ons kind, mocht ik niet zeggen. Hij was toch niet gewelddadig naar mij? Ik kwetste hem er enorm mee!
Ondertussen werd zijn gedrag steeds egocentrischer, en zijn uitspraken over andere mensen steeds minachtender. Rutte verdiende de kogel, want zijn beleid was feitelijk landverraad. Vrouwen moesten op TV hun bek houden, of gewoon eens “goed genomen worden”. Tegen de tijd dat hij binnen was, zou hij eens goed orde op zaken gaan stellen in de media, en al die nitwits ‘opruimen’. De sfeer die uitging van dit soort woorden, ik mocht er niets van zeggen. Hij dééd toch niets? Ondertussen liep ik op eieren.
Ons kind was tweeënhalve maand toen de boel escaleerde: ik mocht het niet meer hebben over alle tijd die hij, tegen alle afspraken in, van huis was. Niets vinden van alle tijd die hij voor de TV of tot in de tweede helft van de ochtend in bed doorbracht. Ik mocht het niet hebben over alle overschreden deadlines, alle gebroken beloften. Ik mocht hem niet aanspreken op zijn weglopen van de verantwoordelijkheid. Hij was toch een goede vader (als hij thuis was)? Hij gaf immers toch een flesje? Verschoonde toch een keer de luier? Het was toch geen probleem als zijn kind in de draagzak sliep (en hij dus door kon werken)? En had ík eigenlijk wel gedacht aan de vitamine D? En waarom deed ik niet beter mijn best aan de borst te voeden in plaats van te kolven en de moedermelk met de fles te geven? Borstvoeding is het beste voor een kind! En ik, oververmoeid en met een tanende melkproductie, kon het toch in ieder geval probéren…?
Uiteindelijk liep het uit de hand toen ik een grens trok. Gevolg: politie aan de deur. Ik heb aan de instanties moeten verdedigen dat ik níet een gevaar voor mijn eigen kind was, zoals Hyper beweerde. De in deze crisis ingeschakelde huisarts opperde relatietherapie. De therapeut vertelde op zijn beurt dat ik de zwaarte van het moederschap had onderschat, dat ik me beter zou moeten inleven, dat vaders tijd nodig hebben om te wennen aan het idee vader te zijn. En Hyper, die was het er roerend mee eens: de hormonen, mijn jeugd, vrienden die ons uit elkaar dreven… het lag aan mij.
Gelukkig hielpen de agenten die aan de deur waren geweest. Zij deden een uitspraak die mij terugbracht in de realiteit: emotioneel geweld in huis is óók huiselijk geweld. En geweld in het bijzijn van kinderen is kindermishandeling. Harde woorden, confronterend. En broodnodig.
In een week tijd heb ik een nieuwe woning gevonden, een verhuisbedrijf geregeld en dat zonder dat Hyper er van wist. Ik was veel te bang dat hij ontplofte. Dat mijn spullen eraan zouden gaan, of hij, nu ik bij hem wegging, misschien tóch zou gaan slaan. Feitelijk ben ik gevlucht.
Nu zit ik elders in het land, hevig verscheurd. Zie ik het wel goed? Ben ik niet te hard? Zou ik hem niet nog een kans moeten geven? Er zijn immers mannen die moeten wennen aan het vaderschap, zo wordt me ook uit andere hoeken verzekerd. Is het niet gewoon overspannenheid?
Maar ik herken teveel van wat ik hier en in Iris’ boek lees. Bij mijn weten gaat hij niet vreemd, en is hij inderdaad naar mij toe niet gewelddadig (geweest). Maar de rest… check, check, dubbelcheck. Het weglopen van de verantwoordelijkheid, het projecteren van emoties, het laten vallen als een baksteen met een trap na, het nooit informeren naar mijn wensen of behoeften het altijd vóór mij weten en dus niet met me hoeven bespreken, stelen, liegen…
Inmiddels begin ik voorzichtig mijn angst, mijn verdriet, mijn wanhoop, mijn boosheid te voelen. Begrijp ik waarom vrienden me niet alleen met hem willen laten zijn. Zie hoe hij me bestookt met zielige, hartstochtelijk romantische en dan weer dreigende emails en smsjes. Tegen mijn uitdrukkelijke en niet mis te verstane wens in contact zoekt. En toch. Zie ik het wel goed? Stel ik me niet vreselijk aan? Is de constatering dat deze man ziek is, heel ziek, en wel ongeneeslijk, niet te hard? Zou ik hem, hij die er toch niets aan kan doen, niet moeten helpen?
Iris’ boek sloeg die hoop, de zo dierbare illusie aan gruzelementen. Hij ís ziek. En voor zijn ziek-blijven is hij wel degelijk zelf verantwoordelijk. De manipulaties, de krenkingen, alle opmerkingen mij uit mijn evenwicht te brengen – ze zijn doelbewust. Mijn spullen waren niet voor niets zo vaak zoek (en niet door mijn zwangerschapshormonen!) Ik ben niet gek, niet fundamenteel labiel. En ik ben zéker geen slechte moeder die haar kind tekort doet.
Dat zegt mijn hoofd.
Emoties vormen voor een normaal mens een baken. Ik heb vakkundig en al in veel eerder stadium geleerd ze te negeren om vooral beschikbaar te zijn voor de behoeften van anderen. Mijn verdriet is diep, maar ik kan het niet onder ogen komen – de schaamte is te groot. Al het andere is vlak. Ik voel bij sommige dingen, zeker sommige heftige dingen, vrijwel niets. En een vriendelijk gebaar van een buitenstaander raakt me dan weer disproportioneel. Wie, immers, ben ik…?
Ik ben bang voor het alleenzijn, dat lege gat in mij. En vraag me dus ook af of ik niet dezelfde als Hyper ben of zal blijken: een vampier die uiteindelijk op haar beurt weer anderen zal leegzuigen of zoek naar erkenning, op zoek naar bevestiging. De cirkel is daarmee rond, en dat maakt me wanhopig. Als ik niet meer kan ontsnappen, ookal ben ik al weggegaan, omdat het inmiddels ín me zit, zou ik er dan niet gewoon helemaal mee stoppen?
Nee, natuurlijk, want ik heb een fantastisch kind, dat een liefdevolle start verdient. Dat ik niet in de steek kan laten. Moet voorleven dat de wereld niet duister is en vol ‘dat voel je toch aan’-s zit. Voor wie ik moet knokken, een omgangsregeling met haar vader moet uitbalanceren, die zo goed mogelijk aan háár behoeften en ontwikkeling tegemoet komt, haar zo min mogelijk beschadigt.
Ik heb in Iris’ boek gelezen over de spelletjes, de trucs, de machinaties. En ik herken ze, nu, soms, maar steeds vaker. Mijn hoofd maakt de klik: ík stel me niet aan, ik word verantwoordelijk gemaakt voor iets dat helemaal niet bij me thuis hoort, en nooit gehoord heeft ook! Mijn emoties zijn niet ‘overdreven’, ik ben niet ‘zwaar op de hand’ of ‘veel te serieus’. De krenkingen zijn echt. Het wordt tijd uit de duisternis te stappen, heel voorzichtig, en te proeven aan hoe in de echte wereld mensen met elkaar omgaan. En dat ík, wie dat ook moge zijn, in die wereld een plek heb, met mijn lijf, mijn gedachten, mijn emoties. Een plek onder de zon verdien.
Inmiddels heb ik via Iris’ netwerk hulp gezocht, nog anderhalve week, dan heb ik de intake. Ik voel angst -dit gaat niet echt over mij, ziekelijke aandachtvraagster die ik ben-, maar ook: tintelingen van hoop. De hoop dat ik, en vooral: mijn lieve kind, straks stabiel, geworteld en zelfbewust in het leven zullen staan.
BRON: hetverdwenenzelf.nl